-
1 gaar
1 [met betrekking tot spijzen] 〈 voornamelijk met betrekking tot vlees, gebak, ovengerechten〉 done; 〈 voornamelijk gekookt〉 cooked2 [geestelijk gezond] all there♦voorbeelden:1 de aardappels zijn gaar • the potatoes are cooked/ready/donehet vlees is gaar/niet (helemaal) gaar/half gaar/goed gaar/precies gaar/(een beetje) te gaar • the meat is done/not (quite) done/(only) half done/well done/done to a turn/(slightly) overdoneiets gaar/goed gaar/te gaar koken • cook something/cook something well/overcook something2 een halve gare • a fool/halfwit -
2 gelei
3 [dikke substantie] jelly♦voorbeelden:
Перевод: с нидерландского на английский
с английского на нидерландский- С английского на:
- Нидерландский
- С нидерландского на:
- Английский